X dreef tot het jaar 2007 een uitzendbureau in de agrarische sector. In het jaar 2007 is X vanwege de economische crisis als zzp'er gaan werken in de tuinbouwsector, met name in paprikakwekerijen. De werkzaamheden van X in de jaren 2010, 2011 en 2012 bestonden uit het plukken, sorteren en snijden van paprika's. X geeft de inkomsten uit deze werkzaamheden bij de paprikakwekerijen aan als winst uit onderneming. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur zich op het standpunt dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. Gevolg zijn de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen ib/pvv over de jaren 2010 tot en met 2012.
Volgens Hof Den Haag is sprake van een dienstbetrekking en niet van een onderneming. X voert zijn werkzaamheden in de kwekerijen ter plekke uit tegen een vast bedrag per uur en gedurende ongeveer 40 uren per week. Hij moet de arbeid persoonlijk verrichten en heeft niet de mogelijkheid om zich op meer dan incidentele basis te laten vervangen door een andere plukker. X moet zich ook houden aan de aanwijzingen ter plaatse. Verder kan X in geen van de gevallen zijn eigen uurtarieven bepalen en is niet komen vast te staan dat hij naar eigen inzicht de uitvoering van de werkzaamheden naar tijd en inhoud kan plannen. Er is dan sprake van een gezagsverhouding. Voor wat betreft het risico dat X loopt wat betreft het bedrag en de betaling van de met de opdrachtgevers voor zijn werkzaamheden overeengekomen beloning loopt X geen groter risico dan een werknemer. De investeringen, in een busje en gereedschap, heeft hij voor de aanvang van zijn activiteiten in de paprikateelt gedaan in het kader van zijn uitzendbureau. Dat X het busje en het gereedschap later ook in de paprikateelt gebruikt, maken deze investeringen niet tot investeringen die hij in het kader van die activiteiten heeft gedaan, aldus het hof. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81