X maakt bezwaar tegen een aanslag van de Belastingdienst. De inspecteur verklaart het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Aan het slot van de ambtshalve verrichte beoordeling vermeldt de inspecteur dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard. In beroep voert X aan dat het bezwaar niet-ontvankelijk is in plaats van ongegrond. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep kennelijk ongegrond, aangezien X heeft gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard en dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. X doet hiertegen verzet.
Rechtbank Gelderland ziet in verzet geen ruimte voor schadevergoeding wegens termijnoverschrijding als het geschil in beroep alleen nog een dictumtechnische kwestie betreft. X stelde in beroep dat de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van ongegrond. Met de procedure was verder geen financieel belang gemoeid, anders dan het verkrijgen van een eventuele proceskostenvergoeding of schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat dit soort beroepen op één lijn moeten worden gesteld met procedures met een ‘zeer gering financieel belang' als bedoeld in HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, V-N 2016/13.4). De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding terecht afgewezen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73