De Hoge Raad oordeelt dat één enkele prestatie, zoals door Stadion Amsterdam cv verricht, die bestaat uit twee onderscheiden elementen, moet worden belast tegen het btw-tarief dat wordt bepaald aan de hand van het hoofdelement, ook al is het mogelijk de omvang van de vergoeding voor elk element te bepalen.
Stadion Amsterdam cv exploiteert een gebouwencomplex, bestaande uit een voetbalstadion met de daarbij behorende voorzieningen (hierna: de Arena). In de Arena is ook het Ajax-museum gevestigd. Stadion Amsterdam cv verzorgt tegen vergoeding rondleidingen (tours). De tours bestaan uit een rondleiding door het complex en een bezoek aan het museum. Na afloop van de rondleiding kunnen de deelnemers namelijk onbeperkt en zonder gids het museum bezoeken. In geschil is of de tours daarom (deels) vallen onder het verlaagde btw-tarief, zoals Stadion Amsterdam cv bepleit. Tot twee keer toe wordt het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën gegrond verklaard. In de derde cassatieronde legt de Hoge Raad (12 augustus 2016, nr. 15/03974, V-N 2016/41.15, TaxVisions editie 26 augustus 2016) de zaak vervolgens voor aan het Hof van Justitie EU. Volgens dit Hof (HvJ EU 18 januari 2018, nr. C-463/16, V-N 2018/8.17, TaxVisions editie 9 februari 2018) is slechts één btw-tarief van toepassing op de tours. Het toe te passen tarief wordt bepaald aan de hand van het hoofdelement van de prestatie, ook al is het mogelijk te bepalen hoeveel de vergoeding voor elk element bedraagt binnen de door de consument voor deze prestatie betaalde totale vergoeding.
De Hoge Raad oordeelt dat één enkele prestatie, zoals door Stadion Amsterdam cv verricht, die bestaat uit twee onderscheiden elementen, moet worden belast tegen het tarief dat wordt bepaald aan de hand van het hoofdelement, ook al is het mogelijk de omvang van de vergoeding voor elk element te bepalen. Het beroep van Stadion Amsterdam cv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 9