De wrakingskamer van de Hoge Raad oordeelt dat het passeren van het verzoek van X om zijn zaak mondeling te mogen toelichten niet de conclusie rechtvaardigt dat de betrokken raadsheren ten aanzien van X vooringenomen zijn.

X heeft bij de Hoge Raad een zaak lopen (22/01582). X heeft in zijn cassatieberoep verzocht om de zaak op grond van art. 29c AWR mondeling te mogen toelichten. Op 6 april 2023 is echter aan X meegedeeld dat op 14 april 2023 uitspraak zal worden gedaan en dat de beslissing zal worden genomen door R.J. Koopman, J. Wortel en M.T. Boerlage. Ondanks het op 13 april 2023 aan de balie van de Hoge Raad afgegeven wrakingsverzoek, is op 14 april 2023 toch arrest gewezen. Dit arrest is op 21 april 2023 vervallen verklaard, omdat nog niet op het wrakingsverzoek was beslist.

De wrakingskamer van de Hoge Raad oordeelt dat het passeren van het verzoek om de zaak mondeling te mogen toelichten niet de conclusie rechtvaardigt dat de betrokken raadsheren ten aanzien van X vooringenomen zijn. Er volgt evenmin uit dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Het verzoek wordt afgewezen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Algemene wet inzake rijksbelastingen 29c

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 10 juli

25

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen