Erflater overlijdt op 15 oktober 2010. Tot zijn overlijden dreef erflater een onderneming in een pand waarin hij woonde samen met belanghebbende, X, zijn echtgenote. Het bedrijfsgedeelte van het pand behoorde tot het ondernemingsvermogen en het woongedeelte behoorde tot het privévermogen. Nadat erflater de onderneming in 2007 om gezondheidsredenen had moeten staken, werd het pand te koop gezet, waarbij het bedrijfsgedeelte in afwachting van de verkoop tot het ondernemingsvermogen bleef horen. Toen erflater overleed op 15 oktober 2010 was het pand nog niet verkocht. Bij de aangifte IB/PVV 2010 van erflater verzoekt X om toepassing van de doorschuifregeling van art. 3.62 Wet IB 2001 voor de boekwinst op de bedrijfsruimte. X wenst winstneming uit te stellen totdat het bedrijfsgedeelte daadwerkelijk is verkocht.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de doorschuifregeling van art. 3.62 Wet IB 2001 niet geldt wanneer een gestaakte ondernemer komt te overlijden en de erven er vervolgens niet in slagen het bedrijfspand verkocht te krijgen. De regeling geldt namelijk alleen als de onderneming wordt gestaakt door het overlijden van de ondernemer. In dit geval is de onderneming gestaakt door het stopzetten van de ondernemingsactiviteiten in 2007. Dat ten tijde van het overlijden van erflater de liquidatie nog niet geheel was voltooid, brengt nog niet mee dat de boekwinst kan worden uitgesteld tot het moment dat het pand daadwerkelijk is verkocht. Het beroep van X op een redelijke wetstoepassing wijst de rechtbank af omdat de tekst van deze wetsartikelen in zoverre voldoende duidelijk is.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.62
Wet inkomstenbelasting 2001 3.58
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 5 augustus