Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het verhuur aan en gebruik door arbeidsmigranten van 41 recreatiewoningen niet maakt dat de betreffende recreatiewoningen niet langer zijn aan te merken als voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten.

Belanghebbende, X bv, exploiteert een recreatiepark. In geschil is de hoogte van de aanslag zuiveringsheffing van het waterschap.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de aanslag zuiveringsheffing tot het juiste bedrag aan X bv is opgelegd. Het particulier eigendom van 28 recreatiewoningen op het recreatiepark staat er niet aan in de weg dat die recreatiewoningen mede in de aanslag van het door X bv geëxploiteerde recreatieterrein worden betrokken. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat alle voor recreatiedoeleinden bestemde woningen op het recreatieterrein, ongeacht de eigendomsverhoudingen, voor de zuiveringsheffing worden aangeduid als één bedrijfsruimte dan wel een onderdeel van een bedrijfsruimte. Verder is de rechtbank van oordeel dat het verhuur aan en gebruik door arbeidsmigranten van 41 recreatiewoningen niet maakt dat de betreffende recreatiewoningen niet langer zijn aan te merken als voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten. Dat betekent dat het forfaitaire tarief van art. 16 lid 1 van de heffingsverordening niet van toepassing is en dat de aanslag terecht is gebaseerd op de werkelijke vervuilingswaarde. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Waterschapswet 122h-5

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 12 september

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen