A-G Van Hilten concludeert dat belanghebbende recht op aftrek van de voorbelasting heeft.

Belanghebbende (X) is een Belgische instelling van openbaar nut en heeft rechtspersoonlijkheid. Belanghebbende is betrokken bij het verbranden van huishoudelijk afval. Het verbranden geschiedt door Z, waarvan belanghebbende de meerderheid van de aandelen in handen heeft. Bij het verbranden komt stoom vrij die Z aan belanghebbende levert en belanghebbende aan de Belgische energiemaatschappij A levert. Het Nederlandse bedrijf K verwijdert regelmatig de bodemassen die bij de verbranding van het afval vrijkomen. Belanghebbende brengt de btw die K hem in rekening brengt volledig in aftrek. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende echter geen recht op volledige teruggaaf. Rechtbank Breda beslist dat belanghebbende ter zake van de levering van stoom optreedt als btw-ondernemer en de daarop betrekking hebbende btw in aftrek kan brengen. De rechtbank beslist vervolgens echter dat niet alle kosten van de verwijdering en de verwerking van het afval zijn toe te rekenen aan de winning van stoom en dat de voorbelasting dan ook niet volledig aftrekbaar is. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verwerking van huishoudelijk afval door overheidsbedrijven dan wel door private bedrijven onder verschillende juridische voorwaarden plaatsvindt. Vervolgens oordeelt het hof dat belanghebbende bij de verwerking van afval niet als overheid handelt, maar als btw-ondernemer. Belanghebbende heeft volgens het hof recht op teruggaaf van de door K aan hem in rekening gebrachte btw. Het hof overweegt hierbij dat de bodemassen een residu zijn dat vrijkomt bij de verwerking van het huishoudelijk afval en dat het doen afvoeren door K van de bodemassen een integraal onderdeel vormt van het verwerken van het huishoudelijk afval.

Advocaat-Generaal (A-G) Van Hilten concludeert dat belanghebbende recht op aftrek van de voorbelasting heeft. De A-G overweegt daarbij dat de verkoop van stoom een economische activiteit vormt en dat belanghebbende ter zake van de levering van stoom optreedt als btw-ondernemer. Vervolgens overweegt de A-G dat de (productie van) bodemassen, en dus de op het weghalen daarvan drukkende btw, zijn toe te rekenen aan het verwerken van het huishoudelijk afval en dat dan van belang is of het hele verbrandingsproces aan de levering van de stoom kan worden toegerekend. Volgens de A-G is dat het geval omdat het afval totdat het in de afvalverwerkingsinstallatie wordt verwerkt huishoudelijk afval vormt en dat er op dat moment een 'sfeerovergang' plaatsvindt: het afval wordt op dat moment namelijk een grondstof voor ondernemershandelen. De A-G verwijst hierbij naar de jurisprudentie van de Hoge Raad. De A-G concludeert dan ook dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond moet worden verklaard.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen