Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat het heffen van hondenbelasting niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat belanghebbende en een inwoner van een andere gemeente geen vergelijkbare gevallen zijn.

Belanghebbende komt op tegen een aanslag hondenbelasting. Hij stelt onder andere dat het heffen van hondenbelasting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en de discriminatieverboden zoals neergelegd in de artt. 1 GW, 26 IVBPR en 1 twaalfde protocol EVRM. Belanghebbende vergelijkt zichzelf met een houder van een hond van een andere gemeente waar geen hondenbelasting wordt geheven en waar dus geen heffing plaatsvindt terwijl belanghebbende wel hondenbelasting is verschuldigd in zijn gemeente.

Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat het heffen van hondenbelasting niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat belanghebbende en een inwoner van een andere gemeente geen vergelijkbare gevallen zijn. Belanghebbende en de inwoner waarmee hij zich vergelijkt vallen onder een verschillend gemeentelijk belastingregime en zijn daarom niet vergelijkbaar. Toetsing van art. 226 lid 1 Gemw, het artikel dat gemeenten de mogelijkheid biedt om een hondenbelasting in te voeren, aan de Grondwet is daarnaast door art. 120 GW niet mogelijk. Van strijd met art. 26 IVBPR en art. 1 twaalfde protocol EVRM is ook geen sprake. De wetgever komt op fiscaal gebied een ruimte beoordelingsvrijheid toe en de door de wetgever gecreëerde bevoegdheid tot het heffen van een hondenbelasting is niet van een redelijke grond ontbloot.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 226

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 14 juli

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen