Rechtbank Den Haag oordeelt dat het heffingsrecht over de afwaardering van de vordering aan Zwitserland toekomt. De vordering kwalificeert namelijk als vermogen in de zin van art. 2 lid 1 belastingverdrag met Zwitserland.

Belanghebbende, X, woont in Zwitserland en is dga van B bv. In 2006 komen X en B bv overeen dat B bv een bedrag van € 600.000 zal ontvangen van X. In 2008 vermindert bank A een kredietfaciliteit, en in 2009 beëindigt bank K een kredietfaciliteit. In 2009 lost X € 153.129 af op de schuld van B bv aan bank A. In 2010 wordt B bv failliet verklaard. In zijn IB-aangifte 2009 berekent X zijn belastbaar inkomen op € 336.496 negatief. In geschil is of X zijn vordering op B bv van € 153.129 kan afwaarderen naar nihil.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het heffingsrecht over de afwaardering van de vordering aan Zwitserland toekomt. Volgens de rechtbank kwalificeert de vordering namelijk als vermogen in de zin van art. 2 lid 1 belastingverdrag met Zwitserland. Ten overvloede overweegt de rechtbank vervolgens nog dat de geldlening onder zodanige voorwaarden is verstrekt, dat er sprake is van een onzakelijke lening. De inspecteur heeft de aangifte terecht gecorrigeerd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 21 juli

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen