Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de verzochte wijziging in de toedeling van het saldo belastbare inkomsten uit eigen woning, bij de vaststelling van de gewijzigde aanslag van X, ten onrechte buiten aanmerking heeft gelaten.

X en haar partner zijn voor toepassing van de Wet IB 2001 fiscaal partners. Voor de jaren 2014 en 2015 doen zij aangifte IB/PVV, waarbij de negatieve bedragen aan inkomsten eigen woning geheel zijn toegerekend aan de partner van X. De aanslagen zijn voor beide jaren opgelegd conform de aangiften. X verzoekt om herziening van haar aanslagen, omdat zij haar aandelen in de winst van haar maatschap abusievelijk niet heeft opgegeven. Daarbij verzoekt X om van het saldo belastbare inkomsten uit eigen woning een gedeelte van de (negatieve) inkomsten aan haar toe te rekenen. De inspecteur wijst het verzoek af omdat de aanslagen al onherroepelijk vaststaan.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de verzochte wijziging in de toedeling van het saldo belastbare inkomsten uit eigen woning, bij de vaststelling van de gewijzigde aanslag van X, ten onrechte buiten aanmerking heeft gelaten. De rechtbank leidt uit art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 af dat de onderlinge verhouding kan worden gewijzigd tot het moment dat een (navorderings)aanslag onherroepelijk vaststaat. Dat deze mogelijkheid, in het geval dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd, beperkt zou zijn tot onderdelen van de navordering, vindt geen steun in de wettekst en strookt niet met het karakter van de navorderingsaanslag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2.17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 28 juli

39

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen