Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen A bv hoger is dan het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag van € 32.282. Er is geen sprake van een agiostorting van € 67.800 door X.
Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. A bv wordt eind 2013 failliet verklaard. Bij de IB-aanslagregeling 2016 houdt de inspecteur rekening met een a.b.-winst in verband met een liquidatie-uitkering van € 65.198, omdat de schuld van X aan A bv niet is afgelost. Daarop wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 32.282 (gestort kapitaal van € 18.000, verhoogd met een informele kapitaalstorting van € 14.282) in mindering gebracht. X stelt dat de inspecteur voor 2018 rekening moet houden met een belastingkorting in verband met een door het faillissement in 2016 geleden verlies uit aanmerkelijk belang.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen A bv hoger is dan het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag van € 32.282. Er is geen sprake van een agiostorting van € 67.800 door X. Dat bedrag ziet namelijk op de winst die A bv heeft gerealiseerd met de verkoop van een deelneming. X heeft niet als aandeelhouder in verband met die verkoop een voordeel aan A bv doen toekomen. Het verlies op de verkrijgingsprijs van de aandelen in de BV is al in 2016 in aanmerking genomen en er is geen reden daarvoor in 2018 een belastingkorting in aanmerking te nemen. De inspecteur zegt nog wel toe dat rekening wordt gehouden met een lagere schuld van X aan A bv als X aantoont dat de schuld feitelijk lager was dan € 65.198, omdat hij op die schuld één of meerdere bedragen heeft afgelost. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.53
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 28 juli