Belanghebbende, X, heeft vergeefs rechtsmiddelen ingesteld tegen een aanslag forensenbelasting 2002 (HR 22 september 2006, nr. 42592). Eind 2012 heeft X bij Rechtbank 's-Gravenhage beroep ingesteld tegen aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2006. De rechtbank heeft het beroep, na te hebben overwogen dat de bestreden aanslagen inmiddels onherroepelijk vaststaan en dat X heeft bevestigd dat er geen uitspraak op bezwaar is waartegen het beroep is gericht, niet-ontvankelijk verklaard. Hof Den Haag bevestigt de uitspraak van de rechtbank (Hof Den Haag 18 januari 2016, nr. BK-13/00693, V-N Vandaag 2016/216). X reageert per brief van 18 februari 2016 op de uitspraak van het hof. Het hof vat de reactie op als cassatieberoep en als herzieningsverzoek.
Hof Den Haag oordeelt dat het herzieningsverzoek van X kennelijk ongegrond is. De brief van X van 18 februari 2016 en de stukken van het geding waarin het hof zijn uitspraak van 8 november 2005 heeft gedaan, laten geen andere conclusie toe dan dat de door X in haar brief van 18 februari 2016 genoemde feiten en omstandigheden aan haar reeds bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn vóór de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:119