Advocaat-generaal IJzerman neemt conclusie over de vraag of recreatiewoningen voor de OZB dienen tot woning. Dit is volgens hem het geval, zodat de vakantieparken waarop deze woningen zijn gelegen, voor de OZB kunnen kwalificeren als woning. Of dat in casu het geval is, dient te worden beoordeeld na verwijzing.

Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een recreatiepark in de gemeente Arnhem. In geschil is of het park voor de OZB moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak dient tot woning.

A-G IJzerman neemt conclusie over de vraag of recreatiewoningen voor de OZB dienen tot woning. Het antwoord op die vraag bepaalt of recreatieparken waar die woningen zijn gelegen, aangemerkt kunnen worden als woning, met als gevolg vrijstelling van de gebruikersbelasting en een lagere eigenarenheffing OZB. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de Aanpassingswet Wet WOZ meent de A-G dat de recreatiewoningen kwalificeren als delen (van het park) die dienen tot woning. Daaraan doet niet af dat in een recreatiewoning ook wordt gerecreëerd en dat permante bewoning verboden is. Volgens de A-G is de juiste maatstaf ter beoordeling of een recreatiewoning als een woning kan worden aangemerkt, of die gezien de daarin aanwezige of daarbij behorende (basis)voorzieningen, fysiek en objectief geschikt is voor bewoning. Dat is hier volgens de A-G het geval. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van X bv gegrond te verklaren. Verwijzing moet volgen voor beantwoording van de vraag of meer dan 70% van het recreatiepark aan woningen is toe te rekenen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 220a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 15 augustus

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen