De Hoge Raad stelt een prejudiciële vraag aan het HvJ EU in het kader van het van toepassing zijnde btw-tarief op rondleidingen (inclusief museumbezoek) in een voetbalstadion. Is het mogelijk om op een concreet en specifiek element van één prestatie (in dit geval het bezoek aan het museum) het verlaagde btw-tarief toe te passen?

X cv exploiteert een gebouwencomplex bestaande uit een voetbalstadion met de daarbij behorende voorzieningen (hierna: E). In E is ook een museum gevestigd van de voetbalclub die in het stadion zijn wedstrijden speelt. X cv verhuurt E aan derden voor het houden van sportwedstrijden en incidenteel voor optredens van uitvoerende kunstenaars. Verder verzorgt X cv tegen vergoeding rondleidingen (tours) in E. De tours bestaan uit een rondleiding door het complex en een bezoek aan het museum. Na afloop van de rondleiding kunnen deelnemers onbeperkt en zonder gids het museum bezoeken. In geschil is of de rondleidingen die X cv organiseert in E, vallen onder het verlaagde btw-tarief. Tot twee keer toe wordt het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond verklaard en beslist de Hoge Raad dat het algemene btw-tarief van toepassing is en niet het verlaagde tarief. Volgens Verwijzingshof 's-Hertogenbosch moet de rondleiding samen met het museumbezoek als één ondeelbare prestatie worden aangemerkt. De toegang tot het museum is een ondergeschikt onderdeel van de tour. Op de rondleidingen in E is het algemene btw-tarief van toepassing. Het derde cassatieberoep wordt door X cv ingesteld.

Volgens de Hoge Raad moet de vraag beantwoord worden of de vaststelling dat de rondleiding door het stadion en het bezoek aan het museum zo nauw met elkaar samenhangen dat deze voor btw-doeleinden moeten worden beschouwd als één dienstverrichting, betekent dat voor die dienstverrichting zonder meer één en hetzelfde btw-tarief van toepassing is. Een aantal arresten van het HvJ EU lijken deze vraag positief te beantwoorden. Maar uit andere arresten van het HvJ EU valt af te leiden dat, ook indien aan de hand van de in de rechtspraak ontwikkelde criteria wordt geconcludeerd dat voor de heffing van btw één enkele prestatie (levering van goederen of verrichten van een dienst) wordt verricht, niet is uitgesloten dat – onder voorwaarden - afzonderlijke toepassing van het tarief over onderdelen van de prestatie mogelijk is. Als deze uitlegging van de rechtspraak van het HvJ EU juist is, zou dit betekenen dat afzonderlijke toepassing van het tarief betreffende het museumbezoek niet op voorhand is uitgesloten. De Hoge Raad verzoekt het HvJ EU daarom uitspraak te doen over de uitleg van artikel 12, lid 3, letter a, van de Zesde richtlijn.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 Tabel I letter B

Wet op de omzetbelasting 1968 9

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 augustus

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen