X koopt in 2011 een appartement in flatgebouw A, een rijksmonument. In haar IB-aangifte 2011 brengt X een bedrag van € 10.000, voor het aanleggen van een parketvloer, in aftrek als kosten voor rijksmonumentenpanden. De inspecteur is van mening dat er geen sprake is van herstel in oude toestand. Verder stelt de inspecteur dat er sprake is van herinrichtingsuitgaven die kwalificeren als niet aftrekbare huurderslasten. Rechtbank Den Haag oordeelt dat X de kosten voor het aanleggen van het parket in aftrek mag brengen als kosten voor rijksmonumentenpanden. Hof Den Haag oordeelt dat de kosten van het leggen van een vloerbedekking, van welke aard dan ook, huurderslasten vormen. X heeft volgens het hof dan geen recht op aftrek van de kosten van het leggen van het parket. X gaat in cassatie. Zij stelt daarbij dat het hof voorbij is gegaan aan het besluit van de staatssecretaris van 7 maart 2016, waarin de uitgaven voor een parketvloer, onder voorwaarden, aftrekbaar zijn.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat X, ook voor het eerst in cassatie, een beroep kan doen op het besluit van 7 maart 2016. Volgens de A-G kan de Hoge Raad namelijk een beleidsregel ambtshalve, buiten de aangevoerde gronden om, toepassen. De A-G merkt vervolgens op dat de Hoge Raad zelf kan oordelen dat er geen sprake is van een kleine reparatie. De A-G adviseert de Hoge Raad vervolgens om het geding te verwijzen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.31
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 22 februari