Belanghebbende, X, is eigenaar van een woonboot. De heffingsambtenaar van de gemeente legt aan X diverse aanslagen binnenhavengeld op vanwege het gebruik van het havengebied bestaande uit het innemen van een ligplaats. X is het niet eens met deze aanslagen. Hij ageert met name tegen de hoogte van de tarieven. De aanslagen (€ 180 per kwartaal) staan in schril contrast tot het bedrag dat X in het verleden betaalde aan de Domeinen voor de huur van de ligplaats (circa € 60 per jaar).
Advocaat-generaal IJzerman is van mening dat de gemeente in haar tarieven geen rekening hoeft te houden met de onder de oude (privaatrechtelijke) situatie geldende prijzen. Dat de tarieven binnenhavengelden fors hoger zijn dan de huursom die X in het verleden aan de Domeinen betaalde, doet derhalve niet ter zake. Het oordeel van het hof is in zoverre juist. De A-G meent echter dat het hof de bewijslast onjuist heeft verdeeld als het gaat om de vraag of het water waar de woonboot van X in is gelegen wel in beheer is bij de gemeente. Na de betwisting door X ligt het bewijs hiervan bij de heffingsambtenaar. Het hof heeft dit miskend. Ook het beroep van X op de opbrengstlimiet heeft het hof mogelijk ten onrechte verworpen.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 22 februari