De fiscale eenheid voor de btw, X bv en XX bv, exploiteert een saunaclub met vergunning voor een seksinrichting. Voor juli 2007 is in geschil of op de entreegelden (deels) het lage 6% btw-tarief van toepassing is. Mannen betalen bij binnenkomst € 50. Dit geeft recht op het gebruik van alle voorzieningen en faciliteiten, inclusief ontbijt, diner, frisdrank en bier. Mannen dragen in het restaurant verplicht een badjas en vrouwen lingerie. Bezoekers die alleen van de relaxruimten gebruik willen maken, betalen € 25. Niet in geschil is dat hierop het 19% tarief van toepassing is. De prostituees rekenen rechtstreeks met de mannen af. Rechtbank Breda oordeelt dat niet aannemelijk is dat de sauna- annex badprestaties en de horecaprestaties van meer dan bijkomstige betekenis zijn. Aannemelijk is dat alle onderhavige prestaties één dienst vormen. X bv stelt vergeefs dat sprake is van het verlenen van toegang tot een gelegenheid tot sportbeoefening of een vermaakinrichting zoals bij attractieparken en dergelijke. De dienst bestaat in wezen namelijk uit het gelegenheid bieden tot (seksueel) vermaak en daarvoor geldt gewoon het 19% tarief. X bv gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK IV, 27 januari 2012, 10/00778, V-N Vandaag 2012/831) oordeelt dat de activiteiten van X bv uit meer bestaan dan het enkele ter beschikking stellen van een onroerende zaak. Er is daarom geen sprake van louter vrijgestelde verhuur. X bv verricht één ondeelbare prestatie, die bestaat uit het tegen vergoeding gelegenheid geven tot seksueel vermaak en niet tot een culturele voorziening. X bv claimt hiervoor dus ten onrechte het lage tarief. Voor het overige worden de uitspraak en de overwegingen van de rechtbank bevestigd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
BWBR0000002629, Tab I-B Artikel post b.14