Aan de heer X is bij één aanslagbiljet een IB-aanslag opgelegd, alsmede een bestuurlijke boete. Het bezwaar van X is door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Rechtbank Breda verklaart het beroep van X ongegrond zonder X te hebben gehoord. X gaat vervolgens in verzet. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond zonder X te hebben gehoord. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord als het vereiste van een behoorlijk proces daartoe aanleiding geeft (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, V-N 2011/47.6). Aangezien uit de stukken niet blijkt dat X geen beroep tegen de boete heeft willen instellen, strekte het beroep zich mede uit tot de boete en heeft ook de uitspraak op verzet mede betrekking op de boete. De kennelijke beslissing van de rechtbank om X niet in de gelegenheid te stellen om over het verzet te worden gehoord, berust op een onjuiste rechtsopvatting of zij had althans deze beslissing nader moeten motiveren. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderkend dat een boete in geding was en door de rechtbank is ook niet vastgesteld dat X uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. Het beroep van X is dus gegrond. Verwijzing volgt naar Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dit geldt ook voor zover de uitspraak op verzet betrekking heeft op de aanslag.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6