Hof Den Haag oordeelt dat de Awb in de bezwaarfase geen toezendplicht kent voor op de zaak betrekking hebbende stukken.

Belanghebbende, X, is eigenaar van een vrijstaande recreatiewoning waarvan de WOZ-waarde 2018 is vastgesteld op € 211.000. X bepleit primair een waarde van € 92.000 en subsidiair een waarde van € 165.000. Verder stelt X dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte stukken niet heeft toegezonden aan zijn toenmalige gemachtigde.

Hof Den Haag oordeelt dat de Awb in de bezwaarfase geen toezendplicht kent voor op de zaak betrekking hebbende stukken. Art. 7:4 lid 4 Awb kent alleen een inzagerecht, dus de heffingsambtenaar was niet verplicht de stukken toe te zenden aan X of zijn gemachtigde. Het hof oordeelt verder dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde voor de woning van X niet te hoog is. X maakt wel aanspraak op een ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. De coronacrisis is in deze zaak geen reden om de redelijke termijn te verlengen omdat gedurende de lockdown van 2020 geen zitting was ingepland.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Algemene wet bestuursrecht 7:4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Den Haag

18

Gerelateerde artikelen