Belanghebbende, X, werkt als systeemprogrammeur voor A. In zijn vrije tijd ontwikkelt hij software waarmee het mogelijk is om op een pc aanpassingen en verbeteringen voor mainframeapplicaties te ontwikkelen. Hij stelt deze tool jarenlang om niet ter beschikking aan A en zijn collega's. In 1995 richt X een onderneming, Z, op. Tot 2011 verricht deze onderneming geen activiteiten. In 2011 brengt X de tool in Z in. De tool wordt daarbij geactiveerd voor de WEV van € 250.000. In zijn IB-aangifte 2012 voert X een willekeurige afschrijving van € 100.000 op. De inspecteur corrigeert de aangifte en staat slechts een afschrijving van € 5000 toe. Volgens de inspecteur moet de tool worden geactiveerd tegen de historische kostprijs, van € 5000. In beroep stelt X dat er sprake moet zijn van een inhaalafschrijving over het jaar 2011 van € 50.000, en een normale afschrijving over het jaar 2012 van € 50.000, zodat er per saldo over het jaar 2012 een bedrag van € 100.000 aan afschrijving ten laste van het resultaat moet worden gebracht. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er bij de waardebepaling van de tool sprake is van nog niet gerealiseerde opbrengst van arbeid in de zin van art. 22 Wet IB 1964. Volgens het hof realiseert X namelijk, door de tool via zijn onderneming voor eigen rekening te exploiteren, alsnog de opbrengsten van de door hem in het verleden verrichte arbeid (Hoge Raad 9 maart 1994, nr. 29 010, V-N 1994/1043). De te activeren waarde mag dan niet worden vastgesteld op de WEV, maar moet worden vastgesteld op het in de waarde begrepen bedrag van de voordien ten behoeve van de werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze niet reeds ten laste van het inkomen konden worden gebracht. X gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat met de vaststelling van het hof dat de tool door eigen arbeid is verricht, geenszins vaststaat dat er sprake was van ‘andere arbeid' in de zin van de Wet IB 1964, omdat de arbeid ook in de privésfeer kan zijn verricht. Verder merkt de A-G nog op dat de waarde van de tool niet is aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst van ‘andere arbeid', en moet de inbrengwaarde van de tool worden bepaald volgens de regels van het totaalwinstbeginsel, ofwel: inbreng tegen de waarde in het economisch verkeer. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.94
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 28 december