Rechtbank Den Haag oordeelt dat B van 26 april 2002 tot 18 oktober 2007 kwalificeerde als btw-ondernemer en deel uitmaakte van de f.e. met X bv. X bv heeft dan ook recht op de teruggaaf.

B houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. Op grond van een arrest van de Hoge Raad worden B en X bv sinds 26 april 2002 aangemerkt als een btw-f.e. Medio 2007 brengt X bv € 130.000 aan btw in aftrek die aan B in rekening is gebracht voor de levering van een woon-werkpand. Naar aanleiding van het Van der Steen-arrest van het HvJ EU stelt de inspecteur dat X bv het bedrag moet afdragen in de maand december 2007. Hij stelt daarom voor om de bedragen tegen elkaar weg te strepen. X bv is het hier echter niet mee eens. De zaak wordt vervolgens aangehouden in verband met een procedure bij de Hoge Raad. De Hoge Raad beslist in die zaak in 2012 dat er geen plaats is voor btw-heffing bij uittreding van de dga uit de f.e. naar aanleiding van het besluit dat de staatssecretaris heeft opgesteld op grond van het Van der Steen-arrest. De inspecteur weigert vervolgens de gevraagde teruggaaf. Volgens de inspecteur is B namelijk nooit btw-ondernemer geweest.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat B van 26 april 2002 tot 18 oktober 2007 kwalificeerde als btw-ondernemer en deel uitmaakte van de f.e. met X bv. X bv heeft dan ook recht op de teruggaaf. De rechtbank wijst er verder op dat in de onderhavige procedure alleen maar het recht op teruggaaf ter discussie staat en niet het beleid met betrekking tot de heffingskant. De rechtbank merkt verder nog op dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van willekeur door pas na 6 jaar te beslissen op het teruggaafverzoek. X bv heeft recht op de teruggaaf.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 21 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen