Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur er terecht vanuit is gegaan dat X ook na november 1997 een bankrekening bij Deutsche Bank in Duitsland heeft aangehouden. De inspecteur heeft hiervoor dan ook terecht IB- en VB-navorderingsaanslagen opgelegd.

De inspecteur legt, naar aanleiding van gegevens die hij van de Duitse autoriteiten heeft ontvangen, IB- en VB-navorderingsaanslagen op aan belanghebbende, X. X ontkent echter dat hij in Duitsland een bankrekening heeft aangehouden. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X kan worden aangemerkt als houder van een rekening bij de Deutsche Bank. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur echter geen redelijke schatting gemaakt van het verzwegen inkomen en vermogen.

Hof Amsterdam oordeelt dat het vermoeden van de inspecteur, dat X ook na november 1997 een buitenlandse bankrekening heeft aangehouden gerechtvaardigd is. Het hof overweegt daarbij onder andere dat X het tegoed dat hij in Zwitserland bij de Deutsche Bank aanhield in november 1997 naar een filiaal in Emmerich heeft overgemaakt. Verder wijst het hof er op dat X geen enkel document heeft overgelegd waaruit blijkt dat het Duitse banktegoed op een Nederlandse bankrekening is ontvangen, of anderszins is aangewend. Ook acht het hof van belang dat het om een aanzienlijk tegoed ging. Het hof honoreert vervolgens nog wel het verzoek van X om de helft van het vermogen aan zijn echtgenote toe te rekenen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 8 april

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen