De ontvanger stuurt X 20 augustus 2013 een aanmaning tot betaling betreffende de hem opgelegde voorlopige aanslag ib/pvv 2012. De kosten van de aanmaning bedragen € 7. Op 16 augustus zijn de aanmaningskosten als gevolg van de nadere voorlopige aanslag ib/pvv 2012 verminderd tot nihil. Namens X is bij brief van 22 augustus, ontvangen op 26 augustus 2013, bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten. Bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2013 wijst de ontvanger het bezwaar af en geeft daarbij aan dat de aanmaningskosten verminderd zijn tot nihil op grond van het in de Leidraad invordering 2008 opgenomen beleid. Het verzoek van X om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase wordt eveneens afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft. De ontvanger komt in hoger beroep. Hof Amsterdam beslist dat de ontvanger, in dit geval, onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15 Awb kan worden verweten. Vaststaat namelijk dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht, zoals de ontvanger op de zitting van het hof ook heeft bevestigd. Er bestaat dan aanleiding het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding in te willigen. Bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenvergoeding dient de beoordelende instantie zelfstandig te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De rechtbank heeft in haar uitspraak met betrekking tot de (proces)kostenvergoeding niet onderkend dat er sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, Besluit proceskosten bestuursrecht. Het hof stelt de (proces)kostenvergoeding met inachtneming van die omstandigheid opnieuw vast. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Invordering
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 8 april