Belanghebbende, X, een verpleegkundige, verleent AWBZ-zorg in natura. X is ingeschreven bij de KvK. Daarbij heeft zij haar activiteiten geregistreerd als praktijk voor thuiszorg. X maakt voor deze werkzaamheden onder meer gebruik van bemiddelingsbureau A en een AWBZ-toegelaten zorginstelling B. X verleent eveneens zorg aan haar echtgenoot op basis van een zorgovereenkomst. De inspecteur heeft voor het jaar 2010 een var wuo afgegeven. Voor de jaren daarna is steeds een var wuo afgegeven via automatische continuering. Over de jaren 2013 en 2014 heeft de inspecteur bij beschikkingen de var wuo herzien en vervangen door een afgifte var loon. In geschil is of dit terecht is. Rechtbank Noord-Holland is van mening dat de inspecteur niet bevoegd was tot herziening van de afgegeven var wuo-beschikkingen. De herzieningsbeschikkingen worden vernietigd. De inspecteur komt in hoger beroep.
Hof Amsterdam overweegt dat tijdens de hoger beroepsfase bekend is geworden dat de werkzaamheden voor organisatie B (vanaf november 2013 tot en met december 2014) op basis van een arbeidsovereenkomst werden verricht. De voordelen uit die werkzaamheden vormen geen winst uit onderneming maar loon. Ook de werkzaamheden voor organisatie A vormen geen winst uit onderneming omdat geen sprake is van een organisatie van arbeid en kapitaal. Ook voor wat betreft de echtgenoot-werkzaamheden, die uiterst beperkt in omvang zijn, is het hof van mening dat de voordelen daaruit geen winst uit onderneming vormen. Volgens het hof had X aan de inspecteur moeten melden dat zij vanaf november 2013 de organisatie B-werkzaamheden in dienstbetrekking was gaan verrichten. Vanaf dat moment weken de feitelijke omstandigheden immers af van de door X bij de aanvraag van haar VAR gepresenteerde omstandigheden. De inspecteur was daarom bevoegd de var wuo ter herzien. De voordelen uit de werkzaamheden voor organisatie A en uit de werkzaamheden voor de echtgenoot moeten volgens het hof worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De var loon betreffende organisatie B is wel juist. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.156