Erflaatster komt op 6 april 2012 te overlijden. Tot de nalatenschap behoort een onroerende zaak met een WOZ-waarde 2012 van € 492.000. Het pand is ten tijde van het overlijden verhuurd. De huurder heeft het recht om het pand bij overlijden van erflaatster te kopen voor € 70.000. De erfgenamen, onder wie belanghebbende, X hebben met de huurder geprocedeerd over de vraag of de huurder tijdig heeft gemeld gebruik te willen maken van de koopoptie. In deze procedure zijn partijen overeengekomen dat huurder de onroerende zaak koopt voor een bedrag van € 300.000. De huurder heeft de onroerende zaak op de dag van levering doorverkocht voor € 750.000. Voor de aanslag erfbelasting waardeert de inspecteur de onroerende zaak op € 300.000. De erfgenamen bepleiten een waarde van € 70.000. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de overlijdensdatum.
Hof Den Haag oordeelt anders dan de rechtbank dat voor het bepalen van de waarde van de woning geen rekening wordt gehouden met de op de onroerende zaak rustende koopoptie ten tijde van het overlijden van erflaatster. Dit omdat het in werking treden van de verplichting om te verkopen aan de huurder afhangt van en is opgeschort totdat de huurder zijn wilsrecht (de koopoptie) uitoefent. De inspecteur maakt naar het oordeel van het hof aannemelijk dat de waarde zonder rekening te houden met de voorwaardelijke verplichting op de sterfdag tenminste € 300.000 bedraagt. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 25 april