De heer X woont in Nederland en huurt bijna vier maanden lang een in Duitsland geregistreerde BMW X6 3.0D. Er kan niet worden vastgesteld in welke lidstaat of lidstaten de auto feitelijk is gebruikt. Evenmin kan worden vastgesteld worden welk doel X had met de huur. Op 9 december 2013 heeft X het aangegeven BPM-bedrag van € 835 voldaan. Het bedrag is berekend met in achtneming van de aan X toekomende export-teruggaaf als de auto na afloop van de huurperiode weer buiten Nederland wordt gebracht. Volgens X is de heffing desondanks in strijd met het EU-recht en hij maakt daarom bezwaar tegen de voldoening op aangifte.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de EU-vrijheid van diensten zich niet tegen de heffing verzet omdat rekening is gehouden met de duur van de huurovereenkomst. Aan X kan worden toegegeven dat art. 14b Wet BPM 1992 niet aanknoopt bij het feitelijke weggebruik in Nederland, maar deze voorwaarde wordt in het arrest VAV-Autovermietung (HvJ EU 29 september 2010, nr. C-91/10, V-N 2010/59.27) niet gesteld. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14b
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 18 april