De heer X is jurist en heeft volgens het handelsregister vanaf 2006 een eenmanszaak. In zijn IB-aangiften tot en met 2011 is echter geen winst of resultaat aangegeven. In 2011 is X in loondienst bij een technisch bedrijf, waar hij licht administratief werk doet en cursussen geeft voor het bedienen van machines. In dat jaar volgt X ook een aantal postacademische juridische cursussen (inter)nationaal contractenrecht. De totale kosten daarvan zijn € 13.764. In geschil is of bij het opleggen van de aanslag alleen de kosten van de cursussen zelf (€ 6.051 minus de drempel van € 500) - volgens de inspecteur was ook dat onterecht - zijn geaccepteerd als scholingsuitgaven. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant kon X in redelijkheid niet verwachten dat er na voltooiing van de cursussen inkomsten verwezenlijkt zouden worden. X stelt daartoe vergeefs dat hij in 2015 de eerste order in de wacht heeft gesleept. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat niet aannemelijk is dat X – die nog nooit werkzaam is geweest als jurist – de cursussen in 2011 heeft gevolgd met het oog op het behoud van inkomsten. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat X had moeten stellen en aannemelijk had moeten maken dat hij de cursussen volgde met het oogmerk om een bepaalde functie te kunnen uitoefenen en dat hij in redelijkheid kon verwachten dat hij dit oogmerk na voltooiing van de opleiding zou kunnen verwezenlijken (zie HR 10 april 2009, nr. 08/00312, V-N 2009/17.14). In de stukken van X is een dergelijke stelling echter niet te lezen en deze is volgens de A-G ook niet aannemelijk gemaakt. De A-G concludeert ook voor het overige tot ongegrondverklaring van het beroep van X.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.27
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 18 juli