Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er ten aanzien van de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen geen sprake is van strijd met doel en strekking van art. 32bb Wet LB 1964. De rechtbank wijst op het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2014, nr. 13/01431.

C is de CFO van belanghebbende, X nv. C participeert in het Long Term Incentive Plan van X nv. Het Plan voorziet in de, voorwaardelijke, toekenning van gratis aandelen. C neemt in 2013 ontslag, en geniet in dat jaar ruim €1 mln uit aandelenrechten uit 2010, die in 2013 onvoorwaardelijk zijn geworden. In verband met het vertrek van C doet X nv aangifte loonheffingen pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen. X nv is van mening dat de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding in strijd is met doel en strekking van art. 32bb Wet LB 1964 en diverse andere bepalingen.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er geen sprake is van strijd met doel en strekking van art. 32bb Wet LB 1964. Daarbij is volgens de rechtbank niet van belang dat C vrijwillig is vertrokken bij X nv. De wetgever heeft namelijk gekozen voor een kwantitatieve, generieke benadering die aansluit bij het in het jaar van vertrek en het daaraan voorafgaande jaar genoten fiscale loon. Hierbij is bewust geen tegenbewijsregeling opgenomen. Verder is de rechtbank van mening dat er in casu geen sprake is van een aandelenoptierecht, en dat de verwerving van aandelen niet op gelijke wijze hoeft te worden behandeld als de verwerving van aandelenopties. De rechtbank wijst daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2014, nr. 13/01431 (V-N 2014/31.18). Het gelijk is aan de inspecteur.

Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 32bb

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 18 juli

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen