Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de vaststelling van de verkrijgingsprijs voor het aanmerkelijk belang van X in zijn vennootschap juist heeft plaatsgevonden. Een aantal van zijn percelen vallen niet onder de landbouwvrijstelling. Hierdoor wordt de verkrijgingsprijs van X terecht lager vastgesteld.

Belanghebbende X exploiteert samen met zijn echtgenote een bloembollenbedrijf. Per 1 januari 2015 wordt deze onderneming ingebracht in een bv. Onderdeel van deze inbreng zijn enkele percelen die volgens de inspecteur niet behoren tot het landbouwbedrijf van X. Als gevolg hiervan stelt de inspecteur de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang van X in zijn vennootschap lager vast.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de betwiste percelen inderdaad geen onderdeel uitmaken van de landbouwonderneming van X en hierdoor niet onder de landbouwvrijstelling vallen. Deze gronden worden namelijk niet fysiek door de onderneming van X gebruikt, maar als ruilobject aangeboden aan andere agrariërs. Hierbij is geen sprake van vruchtwisseling omdat de gronden niet met vaste regelmaat wel worden gebruikt door de onderneming van X. De gronden staan feitelijk permanent ter beschikking aan een derde. Als gevolg hiervan kan de landbouwvrijstelling niet worden toegepast op deze percelen. Dit leidt ertoe dat de verkrijgingsprijs van X terecht lager is vastgesteld.

Lees ook het thema De landbouwvrijstelling in de winstsfeer

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.12

Wet inkomstenbelasting 2001 4.36

Wet inkomstenbelasting 2001 4.21

Wet inkomstenbelasting 2001 3.65

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Agro

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 4 november

25

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen