Belanghebbende, X, schrijft in 1999 een eenmanszaak (E) in Duitsland in. Onder de naam E heeft X werknemers in dienst die op bouwprojecten in Nederland en Duitsland te werk worden gesteld. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek legt de inspecteur LB-naheffingsaanslagen aan X op. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat de onderneming feitelijk in Nederland is gevestigd en dat de aangiften naar te lage bedragen zijn gedaan.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 11 juni 2013, 11/00228 en 11/00229, V-N Vandaag 2013/1403) oordeelt dat X als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt. Het hof overweegt daarbij dat X een in Nederland wonende natuurlijk persoon is, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan. Hieraan doet dan niet af dat zijn onderneming eventueel tot een vaste inrichting in Duitsland behoort. Verder verwerpt het hof onder andere nog de stelling van X dat de inspecteur zijn recht om na te heffen heeft verspeeld, omdat de inspecteur een toezegging om contact op te nemen niet is nagekomen. De naheffingsaanslagen blijven in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 6