Hof Den Haag oordeelt allereerst dat het vormvoorschrift van art. 7:5 Awb niet van toepassing is als het horen (mede) is geschied door de heffingsambtenaar zelf. Met betrekking tot de legesheffing is het gelijk ook aan de heffingsambtenaar.

Belanghebbende I dient bij de gemeente een aanvraag in voor de bouw van twee woningen (aanvraag I). Samen met belanghebbende II sluit belanghebbende I een anterieure overeenkomst met de gemeente waarin de gemeente bepaalde kosten op belanghebbenden verhaalt. Nadat aanvraag I is goedgekeurd vraagt belanghebbende een tweede vergunning aan voor het realiseren van twee kelders bij de woningen (aanvraag II).

Hof Den Haag oordeelt allereerst dat het vormvoorschrift van art. 7:5 Awb niet van toepassing is als het horen (mede) is geschied door de heffingsambtenaar zelf. Een dergelijke situatie doet zich hier voor nu de heffingsambtenaar de hoorzitting zelf heeft gehouden (in aanwezigheid van drie ambtenaren). Verder oordeelt het hof dat belanghebbende II niet bevoegd was om bezwaar te maken tegen aanslag I. Het hof verklaart daarom het bezwaar van belanghebbende II tegen aanslag I alsnog niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van belanghebbende II gericht tegen aanslag II is eveneens niet-ontvankelijk omdat de uitspraak van de rechtbank op het beroep in deze zaak was gericht aan belanghebbende I. Het hof verklaart de hoger beroepen van belanghebbende I ongegrond. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat hij met de legesheffing geen kosten heeft verhaald die belanghebbenden al via de anterieure overeenkomst hebben betaald. Verder acht het hof het terecht dat er tweemaal leges zijn geheven. Er zijn immers twee verschillende aanvragen ingediend.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:5

Gemeentewet 229

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 13 november

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen