Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het nieuwbouwdeel van belanghebbendes lening in 2019 kwalificeert als eigenwoningschuld nu er een contractuele aflossingsverplichting bestaat.
X sluit in 2019 een geldlening voor de financiering van de aankoop van een bouwkavel en de bouw van een woning in België. De totale hypothecaire geldlening bedraagt € 219.000, waarvan € 187.870 ziet op de bouw van het woonhuis (nieuwbouwdeel van de lening). In geschil is of X’ nieuwbouwdeel van de lening kwalificeert als eigenwoningschuld in de zin van art. 3.119a Wet IB 2001. Meer specifiek is de vraag of er voor de lening in 2019 een contractuele aflossingsverplichting bestaat.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het nieuwbouwdeel van de lening in 2019 kwalificeert als eigenwoningschuld. Vaststaat dat in de hypotheekakte staat dat X verplicht is de volledige lening in driehonderd maandtermijnen af te lossen. Er bestaat als uitgangspunt dus een contractuele aflossingsverplichting in de zin van de Wet IB 2001. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat X en de geldverstrekker bij het aangaan van de leningsovereenkomst een andere bedoeling hebben gehad.
Daarnaast heeft X geloofwaardig verklaard dat zij pas enige tijd na het sluiten van de geldleningsovereenkomst, vanwege haar financiële situatie op dat moment, uitstel van aflossing van kapitaal over het nieuwbouwgedeelte van de lening bij de geldverstrekker heeft aangevraagd en gekregen.
Lees ook het thema Eigenwoningregeling.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 20 april
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel