Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de verplichting tot herziening van een ten onrechte toegepaste btw-aftrek ook geldt wanneer de oorspronkelijk toegepaste aftrek niet wettig kon plaatsvinden. Het is aan de lidstaten om te bepalen op welke datum de verplichting tot herziening van de ten onrechte toegepaste btw-aftrek ontstaat, en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden.

Het Litouwse SEB bankas AB koopt in maart 2007 zes percelen grond van VKK Investicija. Omdat partijen er vanuit gaan dat er sprake is van een bouwterrein, wordt btw in rekening gebracht die door SEB in aftrek wordt gebracht. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, stelt de Litouwse Belastingdienst dat de levering van de percelen grond een vrijgestelde handeling betreft. De Belastingdienst vordert daarom afdracht van de ten onrechte afgetrokken btw. De Litouwse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de verplichting tot herziening van een ten onrechte toegepaste btw-aftrek, op grond van art. 184 Btw-richtlijn, ook geldt wanneer de oorspronkelijk toegepaste aftrek niet wettig kon plaatsvinden, omdat de handeling die tot de aftrek heeft geleid, van btw was vrijgesteld. Vervolgens merkt het Hof van Justitie EU echter op dat de herzieningsregeling van art. 187 - 189 Btw-richtlijn niet van toepassing is wanneer de oorspronkelijk toegepaste btw-aftrek ongerechtvaardigd was, zoals bij een btw vrijgestelde levering van percelen grond. Het is dan volgens het Hof van Justitie EU aan de lidstaten om te bepalen op welke datum de verplichting tot herziening van de ten onrechte toegepaste btw-aftrek ontstaat, en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 16 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen