Belanghebbende, X, laat een gemachtigde met succes bezwaar maken tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Bij de berekening van de bezwaarkostenvergoeding past de heffingsambtenaar van de gemeente een wegingsfactor 0,25 (zeer lichte zaak) toe. X komt in beroep (enkel) op tegen de hoogte van de kostenvergoeding. Bij het beroep is een machtiging van X aan zijn gemachtigde overgelegd, daterend uit de bezwaarfase. Omdat de rechtbank twijfelt over de bevoegdheid van de gemachtigde om namens X beroep in te stellen, vraagt zij een actuele machtiging op (daterend van na de uitspraak op bezwaar). Als X meerdere malen weigert een dergelijke machtiging te overleggen, besluit de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de rechter bevoegd is een schriftelijke machtiging te vragen wanneer hij reden heeft te twijfelen aan de bevoegdheid van de persoon die het beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft aan deze bevoegdheid in de gegeven omstandigheden mogen twijfelen. De rechtbank heeft hierbij niet miskend dat de proceskostenvergoeding op zichzelf een te respecteren procesbelang vormt. Nu de beweerdelijk gemachtigde geen gehoor heeft gegeven aan het meermalen door de rechtbank gedane verzoek tot overlegging van een nieuwe volmacht, heeft de rechtbank X terecht op grond van art. 6:6 Awb niet-ontvankelijk verklaard. Nu het hof – X heeft in hoger beroep dezelfde machtiging overgelegd – er om proceseconomische redenen veronderstellenderwijs vanuit is gegaan dat deze machtiging toereikend is, is het hoger beroep ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5