De heer X doet in maart 2011 BPM-aangifte ter zake van de registratie van een ingevoerde personenauto. Volgens de aangifte is € 4.451 verschuldigd. Volgens de latere naheffingsaanslag is het € 4.841. X voldoet dit bedrag, doch gaat in bezwaar tegen zowel de voldoening op aangifte als tegen de naheffing. Bij uitspraken op bezwaar wordt de BPM verminderd naar € 4.229 (€ 4.841 - € 47 - € 565) en wordt € 22 aan heffingsrente vergoed. Voorts wordt toegezegd dat als de Hoge Raad in andere zaken oordeelt dat de naheffing prematuur is, er alsnog ambtshalve geheel tegemoet zal komen aan het bezwaar.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat is nageheven voordat het kenteken op naam van X was gesteld, zodat de aanslag niet in stand kan blijven (zie Hof Den Haag 13 januari 2012, nr. 11/00220, V-N 2012/54.2.4). Het beroep is in zoverre gegrond. Het beroep inzake de voldoening op aangifte is ongegrond, aangezien inmiddels teruggaaf is verleend van € 565, hetgeen overeenkomt met de door X bepleite BPM van € 3.886 (€ 4.451 minus € 565). X maakt met betrekking tot de heffingsrente niet aannemelijk dat sprake is van beleid op grond waarvan over een langer tijdvak heffingsrente wordt vergoed dan de wet voorschrijft. Aan bezwaarkosten heeft X terecht € 109 (per zaak € 54,50) gekregen. X ontvangt – ondanks de samenhang - een proceskostenvergoeding voor beide zaken van € 236.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f
Algemene wet inzake rijksbelastingen 24a
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 16 mei