Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de terbeschikkingstelling niet is geëindigd door de koopovereenkomst. X heeft door de uitgestelde levering nog steeds de juridische en de economische eigendom van de onroerende zaken. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

De heer X (belanghebbende) bezit 100% van de aandelen in A bv. Deze bv bezit 100% van de aandelen in B bv. De bv's vormen een fiscale eenheid voor de VPB. X bezit in privé diverse onroerende zaken die hij tot en met 2002 aan B bv verhuurt. Deze verhuur impliceert een terbeschikkingstelling (TBS) op de voet van art. 3.92 Wet IB 2001. Eind 2002 verkoopt X de onroerende zaken tegen taxatiewaarden aan B bv. De levering wordt vooralsnog echter uitgesteld, doch B bv betaalt wel de gehele koopsom vooruit en neemt de hypothecaire schulden over. In geschil zijn de fiscale gevolgen hiervan voor 2002 en 2004. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de terbeschikkingstelling door de koopovereenkomst niet is geëindigd. X moet voor het gebruik door B bv van de onroerende zaken dus nog steeds een (zakelijke) opbrengst in aanmerking nemen als resultaat uit overige werkzaamheden. X gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag ( MK I, 6 maart 2013, BK-12/00290 en BK-12/00291, V-N 2013/21.1.1) oordeelt dat X ondanks de verkoop nog steeds de juridische en de economische eigendom van de onroerende zaken bezit. Het risico van tenietgaan en het risico van waardeverandering blijft namelijk tot de juridische levering voor rekening van X. Het feit dat B bv de koopsom vooruit heeft betaald, staat los van het recht van gebruik voor onbepaalde tijd die B bv heeft. X dient als resultaatgenieter in relatie tot B bv wel zakelijk te handelen. Voor zover daar geen sprake van is, moet zijn resultaat uit de werkzaamheid gecorrigeerd worden. De zakelijke huur is € 40.000 per jaar. Deze moet worden verlaagd met de financieringslasten die B bv ook voor haar rekening heeft genomen. Bij het vaststellen van het resultaat uit overige werkzaamheden van 2004 is terecht rekening gehouden met de afschrijvingskosten en de overige zakelijke kosten. Het beroep van X is ongegrond. Het incidentele hoger beroep van de inspecteur is ook ongegrond. Het voorzichtigheidsbeginsel brengt namelijk mee dat het resultaat pas verantwoord hoeft te worden bij de levering. De inspecteur stelt ten onrechte dat een deel van de koopsom reeds in 2002 verantwoord moet worden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 maart

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen