De Hoge Raad oordeelt dat vernietiging van een schenking wegens wederzijdse dwaling tot vermindering leidt van de schenkbelasting, tenzij partijen het beroep op vernietiging hebben voorgewend. Volgt verwijzing.

De heer X koopt in 2015 een woning van zijn oudtante. Hoewel de woning € 325.000 waard is, mag X de woning kopen voor € 225.000. X krijgt later het advies om eerst € 100.000 van zijn tante te lenen en dit vervolgens door middel van kwijtschelding (vrijgesteld) van haar geschonken te krijgen Aangezien de tante niet extra naar de notaris wil en X de zaak niet op de spits wil drijven, wordt hiervan afgezien. In geschil is de aanslag schenkbelasting van € 27.409 die aan X is opgelegd. Zowel X als de tante zijn erg van de aanslag geschrokken. Ze gaan daarom opnieuw naar de notaris om de schenking van € 100.000 alsnog om te zetten in een lening. Eind 2017 scheldt de tante de lening vervolgens kwijt. X beroept zich ten aanzien van de schenkbelasting op dwaling. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kunnen partijen hun wederzijdse dwaling slechts met succes tegenwerpen als zij in vermoedelijke zekerheid verkeerden over het tarief van de schenkbelasting. Er is dus geen sprake van een verschoonbare dwaling en de aanslag blijft in stand. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat vernietiging van een schenking wegens wederzijdse dwaling tot vermindering leidt van de schenkbelasting, tenzij partijen het beroep op vernietiging hebben voorgewend (zie HR 12 juli 2002, 35.820, V-N 2002/36.33). Het is aan degene die zich op de vernietiging beroept om voldoende aanknopingspunten voor de dwaling te verschaffen. De inspecteur kan vervolgens aannemelijk maken dat de vernietiging van de schenking slechts is voorgewend. Het beroep van X is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof s-Hertogenbosch. Dit hof moet partijen gelegenheid bieden hun stellingen naar aanleiding van dit arrest aan te passen. X kan dus alsnog een beroep doen op art. 53 lid 1 SW 1956 en de inspecteur moet de gelegenheid krijgen aannemelijk te maken dat het verminderingsverzoek berust op een oorzaak die slechts is voorgewend. Uit de inhoud van het bezwaarschrift volgt voorts dat de achtmaandentermijn (art. 53 lid 6 SW 1956) niet is overschreden.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Verbintenissenrecht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 13 januari

44

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen