De heer X wordt op 22 april 2009 gesignaleerd in een auto met een vanwege export vervallen verklaard kenteken. In geschil is of door de inspecteur terecht over de periode van 22 april 2008 tot en met 21 april 2009 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting is opgelegd, alsmede een verzuimboete van 100%. Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat met de wettelijke fictie van twaalf maanden een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: Eerste Protocol EVRM). Vanwege het ontbreken van een tegenbewijsregeling is er geen redelijke mogelijkheid tot effectieve betwisting van de belastingmaatregel. De fictie heeft een dusdanig afschrikwekkend en bestraffend karakter dat de heffing moet worden aangemerkt als een ‘criminal charge' in de zin van art. 6 EVRM. De inspecteur slaagt niet in de op hem rustende bewijslast dat door X met de auto gedurende de periode van 22 april 2008 tot en met 21 april 2009 gebruik van de weg is gemaakt. De boete is sowieso niet terecht. Pas met het opleggen van de onderhavige aanslag is namelijk voor X een verschuldigdheid van belasting en een betalingsverplichting ontstaan. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de twaalfmaandenfictie juist is bedoeld om te voorkomen dat de inspecteur in bewijsmoeilijkheden komt als hij wil naheffen in situaties als deze. Het is voor het berekende bedrag dus niet van belang of in de naheffingsperiode met de personenauto gebruik van de weg is gemaakt. Het oordeel van het hof getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting. De wetgever heeft beoogd de bewijsnood voor risico te laten komen van degene die geacht kan worden deze bewijsnood te hebben veroorzaakt, zijnde in casu X. Voor zover deze maatregel al een afschrikwekkende of bestraffende werking heeft, blijft de niet punitieve strekking zozeer overwegen, dat geen sprake is van een ‘criminal charge' in de zin van art. 6 EVRM. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, moet worden gelijkgesteld met een betalingsverzuim. Het oordeel van het hof met betrekking tot de boete getuigt dus ook van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep van de staatssecretaris is gegrond. De naheffing is terecht. Met betrekking tot de boete volgt verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 34
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 28 oktober