X drijft sinds december 2002 een muziekinstrumentenhandel. Vanaf 2005 heeft X die activiteiten uitgebreid met muzieklessen. X is als zodanig ondernemer voor de omzetbelasting. De activiteiten zijn in het jaar 2009 beëindigd. Over de vergoeding die X voor muzieklessen aan personen jonger dan 21 jaar in rekening heeft gebracht, heeft zij - met een beroep op de vrijstelling van omzetbelasting - geen omzetbelasting in rekening gebracht en evenmin op aangifte voldaan. Over de overige prestaties heeft X wel omzetbelasting in rekening gebracht en op aangifte voldaan. X brengt wel alle voorbelasting die aan haar in rekening is gebracht in aftrek. Naar aanleiding van een boekenonderzoek wordt de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting met een boete opgelegd. Omdat een deel van de behaalde omzet is vrijgesteld van omzetbelasting is een overeenkomstig deel van de voorbelasting niet aftrekbaar, aldus de inspecteur. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep en stelt dat de vrijstelling niet op haar van toepassing is omdat zij steeds een winstoogmerk heeft gehad. Hof Arnhem verklaart het hoger beroep van X ongegrond. In artikel 11, eerste lid, aanhef en letter o, Wet OB 1968 is weliswaar bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur aan de vrijstelling de voorwaarde kan worden verbonden dat de ondernemer geen winst mag beogen, maar van die mogelijkheid is in het tijdvak waarop de betreffende naheffingsaanslag betrekking heeft geen gebruik gemaakt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van X wordt ook afgewezen.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 8 november