De Hoge Raad oordeelt dat na de cessie van de vordering aan een (nieuwe) crediteur opnieuw moet worden beoordeeld of sprake is van een compenserende heffing. De Hoge Raad wijst daarbij onder andere op de doelstelling van de regeling.

A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv, en H bv. Op 1 januari 1998 neemt X bv een deelneming over van H bv. X bv blijft de koopsom schuldig. Vanaf 20 september 1999 is de feitelijke vestigingsplaats van H bv op Malta gelegen. In 2002 draagt H bv de vordering over aan R nv, een Antilliaanse vennootschap. In haar VPB-aangifte over 1999 vermeldt X bv een belastbare winst van negatief € 768.773. De inspecteur staat aftrek van de rente op de lening aan H bv over de jaren 1999-2003 niet toe en corrigeert de VPB-aangifte 1999. Hij stelt het verlies vervolgens vast op bijna € 2 mln. Vervolgens herziet de inspecteur het verlies en gaat daarbij uit van het aangegeven verlies van € 768.773 en corrigeert de rente van € 401.402, zodat het verlies uitkomt op € 367.371. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat er in de jaren 1999-2001 sprake was van een compenserende heffing, zodat de renteaftrek over die jaren ten onrechte is gecorrigeerd. De correctie over de jaren 2002 en 2003 is volgens de rechtbank wel terecht, omdat er niet overwegend zakelijke motieven voor de overdracht aanwezig waren. De rechtbank stelt het verlies over 1999 vast op € 768.773. In hoger beroep is in geschil of de toets, of er sprake is van een compenserende heffing, eenmalig moet worden aangelegd (op het moment van de transactie). Hof Den Haag oordeelt dat de toets of al dan niet sprake is van een compenserende heffing, niet eenmalig dient te worden aangelegd. De toets dient volgens het hof ook te worden aangelegd na de cessie van de vordering op 1 januari 2002. Er is volgens het hof een nieuwe situatie ontstaan. Het staat de inspecteur dan vrij om nogmaals te beoordelen of is voldaan aan de vereisten van art. 10a Wet VPB 1969. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelt dat na de cessie van de vordering aan een (nieuwe) crediteur, die onder een ander belastingregime valt, opnieuw moet worden beoordeeld of sprake is van een compenserende heffing. De Hoge Raad wijst daarbij onder andere op de doelstelling van de regeling. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 2 maart

38

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen