De wrakingskamer van Rechtbank Den Haag oordeelt dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zo snel mogelijk nadat de omstandigheden die aanleiding zijn voor wraking zich hebben voorgedaan. Dit om te voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte.
X komt in beroep bij Rechtbank Den Haag tegen een beslissing van de Belastingdienst van 21 januari 2020. Op 29 mei 2020 stuurt de griffier namens de behandelend rechter een brief naar de gemachtigde van X met de mededeling dat tegen de beslissing van de Belastingdienst eerst bezwaar moet worden gemaakt voordat beroep mogelijk is. De rechtbank vraagt of het beroep moet worden gezien als een bezwaarschrift. Zo ja, dan is het beroep van X niet-ontvankelijk, zo luidt de brief. Op 15 juni 2020 dient de gemachtigde in reactie op de brief van de rechtbank een wrakingsverzoek in.
De wrakingskamer van Rechtbank Den Haag oordeelt dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zo snel mogelijk nadat de omstandigheden die aanleiding zijn voor wraking zich hebben voorgedaan. Dit om te voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. In dit geval heeft de gemachtigde 15 of 16 dagen na de ontvangst van de brief van de rechter het verzoek ingediend. Voor dit tijdsverloop heeft de gemachtigde geen redelijke verklaring gegeven. De rechtbank vindt dit te laat en verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 10 augustus