Belanghebbende, X, heeft vanaf 1 mei 2011 recht op een AOW-uitkering. Deze uitkering is vanaf oktober 2011 geschorst. In 2011 wordt X in een procedure met een oud-compagnon veroordeeld tot betaling van € 75.000. Dit staat los van de AOW-uitkering, maar er wordt wel beslag gelegd bij de SVB. In 2015 constateert de SVB dat X (toch) wel recht heeft op de AOW-uitkering. De SVB voert in 2015 en 2016 de nabetaling van de AOW uit. Het eerste deel wordt betaald aan de beslaglegger en het restant aan X. In geschil is wanneer de nabetalingen van de AOW-uitkering moeten worden belast voor de IB/PVV. Volgens de inspecteur in de jaren waarin zij zijn uitbetaald, volgens X in de jaren waarop zij betrekking hebben.
Hof Amsterdam beslist, in navolging van de rechtbank, dat een AOW-uitkering geacht wordt te zijn genoten op het moment waarop de uitkering is ontvangen, verrekend, ter beschikking is gesteld of vorderbaar en tevens inbaar is geworden. Vast staat dat X de nabetalingen van zijn AOW-uitkering heeft ontvangen in 2015 en 2016. De nabetalingen behoren dan tot het belastbaar inkomen uit werk en woning over die jaren, ondanks het progressienadeel. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Wet inkomstenbelasting 2001 3.100
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 20 april