Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X vanaf het moment dat hij Nederland heeft verlaten arbeid in Nederland heeft verricht. Zijn loon voor de periode na zijn emigratie is door hem als buitenlands belastingplichtige genoten.

Belanghebbende, X, woont in Nederland en is van maart 1997 tot april 2016 bestuurder van een in Nederland gevestigd lichaam, B bv. D nv is enig aandeelhouder van B bv en verkoopt in april 2013 zijn aandelen aan de E. X is zelfstandig bevoegd bestuurder hiervan. In 2014 bestaat er een voornemen om B bv te verkopen aan H bv, maar uiteindelijk gaat de verkoop niet door. X verlaat op 15 maart 2015 Nederland.

Met name is in geschil of er vanaf emigratiedatum sprake is van het verrichten dan wel hebben verricht van arbeid in Nederland in de zin van art. 7.2, aanhef, en lid 2, onderdeel b, en lid 7, eerste en derde en/of vierde volzin, Wet IB 2001.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de looninkomsten van X ontvangen van B bv over het verrichten dan wel hebben verricht van arbeid in Nederland voor de periode na 15 maart 2015 tot 31 december 2015 in Nederland door hem als buitenlands belastingplichtige is genoten. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na vertrek uit Nederland buiten Nederland betaalde werkzaamheden heeft verricht. De gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking wordt geacht geheel in Nederland te zijn vervuld. Zijn beroep op het territorialiteitsbeginsel faalt. Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema Buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2.1

Wet inkomstenbelasting 2001 7.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 5 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen