Belanghebbende, X, is werkzaam in het internationaal vervoer over de Europese binnenwateren. Vanaf 1 januari 2009 tot 6 juli 2009 werkt X in loondienst voor het Zwitserse A en vanaf 6 juli 2009 - 31 december 2012 voor het Luxemburgse B. In geschil is of terecht Nederlandse PVV zijn geheven over de perioden 24 juli 2009 - 31 december 2009 en 1 januari 2011 - 31 december 2012. X stelt daarbij onder andere dat de inspecteur onder toepassing van art. 13 Rijnvarendenverdrag en art. 16 Basisverordening het Luxemburgse socialezekerheidsrecht van toepassing had moeten verklaren.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur art. 16 EG-verordening 883/2004, en het daarmee verband houdende procedurevoorschrift van art. 18 EG-verordening 987/2009, niet hoeft te betrekken bij het vaststellen van de verzekerings- en premieplicht voor de jaren 2011 en 2012. De rechtbank verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 10 juli 2020, nr. 19/02988 en nr. 19/04564 (V-N 2020/34.7). Dit geldt ook voor de toepassing van art. 13 Rijnvarendenverdrag voor het jaar 2009. Verder overweegt de rechtbank nog dat X, als hij wil dat het Luxemburgse socialezekerheidsrecht op hem wordt toegepast, een verzoek tot regularisatie had moeten indienen. Nu X niet een dergelijk verzoek heeft ingediend, heeft de inspecteur de verzekeringsplicht correct vastgesteld. Het gelijk is aan de inspecteur.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 26 oktober