Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv de vordering op A bv niet ten laste van haar winst kan afwaarderen. Ondanks de betalingen aan A bv blijft X bv hoofdelijk aansprakelijk voor de BTW-schuld van de f.e.
X bv maakt voor de VPB en de BTW tot de verkoop van haar aandelen op 22 maart 2016 onderdeel uit van een f.e. met A bv als moedermaatschappij. In die periode draagt A bv de door X bv aan haar afnemers in rekening gebrachte BTW af. Verder boekt X bv haar liquide middelen volledig en doorlopend over naar een door A bv aangehouden bankrekening. De verkoop van de aandelen X bv wordt uiteindelijk, op instigatie van de curatoren in het faillissement van A bv (18 april 2016), teruggedraaid. X bv komt daarop met de ontvanger overeen dat zij een bedrag van € 937.388 zal voldoen in verband met de BTW waarvoor zij draagplichtig is en die niet door A bv is afgedragen. X bv neemt vervolgens een last van € 937.388 in aanmerking vanwege een afwaardering van een niet-inbare vordering op A bv.
De inspecteur accepteert de afwaardering niet. X bv stelt in hoger beroep dat zij de door haar verschuldigde BTW al gedurende het bestaan van de f.e. betaalde aan A bv.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv de vordering op A bv niet ten laste van haar winst kan afwaarderen. Ondanks de betalingen aan A bv blijft X bv hoofdelijk aansprakelijk voor de BTW-schuld van de f.e. X bv is door de afboekingen ten laste van de rekening-courantverhouding met A bv niet bevrijd van haar BTW-verplichting. De verplichting van X bv om in de betaling van de BTW bij te dragen is niet overgegaan naar A bv. Gezien deze gang van zaken krijgt X bv een vordering op A bv die pas tenietgaat op het moment dat A bv de BTW betaalt. Nu A bv de BTW niet heeft afgedragen is de vordering niet tenietgegaan. Deze vordering wordt vervolgens, in verband met de ontvoeging, op het onmiddellijk aan het ontvoegingstijdstip voorafgaande moment op nihil gewaardeerd. De inspecteur maakt aannemelijk dat op 22 maart 2016 het faillissement van A bv met een redelijke mate van zekerheid was te voorzien. De fiscale waarde van de vordering van € 937.388 was bij de aanvang van het boekjaar 2016 nihil. Er is geen sprake van een verlies uit hoofde van een afwaardering van die vordering. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Aandachtspunten ten aanzien van (afgewaardeerde) vorderingen en de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15aj
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Inkomstenbelasting
Editie: 9 januari
Informatiesoort: VN Vandaag