Hof Amsterdam oordeelt anders dan de rechtbank dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Aan belanghebbende, X, wordt een groot aantal navorderingsaanslagen opgelegd met boeten in verband met een verzwegen bankrekening bij KB-Lux. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 t/m 1997 en vermogensbelasting 1991 t/m 1998 niet met de vereiste voortvarendheid zijn opgelegd.

Hof Amsterdam (MK IV, 19 december 2017, 16/00183 t/m 16/00203, V-N 2018/35.1.6) oordeelt anders dan de rechtbank dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De rechtbank oordeelde dat er in de periode van 6 november 2001 tot 29 november 2002 een onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden is opgetreden, maar het hof is het daarmee niet eens. De inspecteur heeft in die periode namelijk werkzaamheden verricht met het oog op een strafrechtelijke aanpak van X. Het hof acht het om redenen van doelmatigheid en voorkoming van een onwenselijke samenloop van bevoegdheidsuitoefening begrijpelijk dat de inspecteur, na de identificatie van X op 16 oktober 2001, niet parallel aan het strafrechtelijk onderzoek het heffingsonderzoek heeft voortgezet. Dat er in meer dan zes maanden geen aanwijsbaar contact is geweest tussen X en de inspecteur doet niet ter zake. Het hof oordeelt verder dat de rechtbank met de vermindering van de boete van 20% in voldoende mate rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn door de inspecteur.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16 lid 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 14 november

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen