Belanghebbende, X, is eigenaar van een aantal percelen bosgrond. X ontvangt van de gemeente een WOZ-beschikking voor deze percelen. In beroep stelt X dat uit het beschikkingsbiljet niet duidelijk valt op te maken voor welke onroerende zaken hij precies wordt aangeslagen.
Rechtbank Breda oordeelt dat een verkeerde of onduidelijke aanduiding van de onroerende zaak niet kan leiden tot nietigheid van de WOZ-beschikking. Dit volgt uit art. 23 van de Wet WOZ. Wel zou een gebrek tot gevolg kunnen hebben dat de beschikking en de daarop gebaseerde OZB-aanslagen vernietigd moeten worden. De rechtbank ziet hiervoor in het onderhavige geval echter geen aanleiding en overweegt hierbij als volgt. Op het beschikkingsbiljet worden de onroerende zaken omschreven als bosgronden. Nu X wetenschap heeft van het feit dat hij eigenaar is van verschillende bosgronden in de gemeente, is de rechtbank van oordeel dat het voor X voldoende kenbaar was welke onroerende zaken werden bedoeld op het beschikkingsbiljet, namelijk de bosgronden die hem in eigendom toebehoorden. Wel oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank stelt de waarde in goede justitie vast. Het beroep van X is gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Breda