De Hoge Raad oordeelt dat als pleger van het onjuist doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte slechts kan worden aangemerkt degene die tot het doen van die aangifte verplicht is. Volgt vernietiging en terugwijzing.

X is eigenaar van een reisbureau annex administratie-, advies- en vertaalkantoor. X verzorgt tegen betaling, variërend van € 35 tot € 75, de digitale IB-aangiften van derden. In geschil is of X strafrechtelijk wordt vervolgd voor het in het kader daarvan opvoeren van te hoge en gefingeerde aftrekposten. Volgens Hof Amsterdam is art. 69 lid 2 AWR geen kwaliteitsdelict, zodat ook degene die voor een ander een onjuiste of onvolledige aangifte doet pleger van dit strafbare feit kan zijn. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat als pleger van het onjuist doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte slechts kan worden aangemerkt degene die tot het doen van die aangifte verplicht is (zie HR 28 januari 2020, 19/00182, V-N 2020/9.13). Het andersluidende oordeel van het hof getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat de uitnodiging tot het doen van aangifte (nog) niet is ontvangen, staat op zichzelf beschouwd niet in de weg aan het oordeel dat sprake is van een bij de belastingwet voorziene aangifte. Volgt vernietiging en terugwijzing.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 69

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Strafrecht

Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)

Editie: 10 maart

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen