Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar dwingend van aard zijn, zodat de ontvankelijkheidskwestie zich niet leent voor een compromis. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X doet BPM-aangifte voor een Citroën DS4 1.6 THP So Chic en voldoet hiertoe op 16 februari 2017 de BPM. Het bezwaar van X is pas op 6 april 2017 door de inspecteur ontvangen. In geschil is of het daarom wegens overschrijding van de bezwaartermijn – zonder hoorgesprek – terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens Rechtbank Gelderland had de inspecteur X wel moeten horen, maar dat geen terugwijzing plaats hoeft te vinden omdat het bezwaar toch niet-ontvankelijk is. X stelt in hoger beroep dat het horen tot een compromis had kunnen leiden.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N Vandaag 2021/2587) oordeelt, net als de rechtbank, dat de hoorplicht is geschonden. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat X geen feiten heeft gesteld over de terpostbezorging van het bezwaar, de datum van ontvangst door de inspecteur niet in geschil is en geen feiten zijn gesteld over een mogelijke verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding. Het horen in bezwaar kan niet leiden tot een compromis. De wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar zijn dwingend van aard, zodat de ontvankelijkheidskwestie zich niet leent voor een compromis. Het bezwaar is niet-ontvankelijk. Het beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Algemene wet bestuursrecht 6:7