X is brigadier bij de politie. Naar aanleiding van een steekpartij is hij blijvend invalide geworden. De minister van BZK besluit, na ontstane commotie en in dat kader gestelde kamervragen, om een netto-uitkering van € 100.000 aan X toe te kennen. In zijn IB-aangifte geeft X de uitkering niet aan, maar brengt de afgedragen loonheffing is wel als voorheffing aangegeven. De inspecteur is van mening dat de gebruteerde uitkering wel belastbaar is, en corrigeert de aangifte.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat er sprake is van loon uit dienstbetrekking. Volgens de rechtbank heeft de minister de uitkering namelijk toegezegd in haar hoedanigheid van hoofd van politie. De rechtbank merkt daarbij op dat er geen sprake is van een vergoeding van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht, omdat X zijn werkgever niet aansprakelijk heeft gesteld, het loon volledig wordt doorbetaald en X reeds een uitkering van € 136.000 voor de geleden immateriële schade heeft ontvangen. De uitkering moet worden aangemerkt als een voorschot op een mogelijke aanspraak uit de Stichting Waarborgfonds Politie. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 10